Een breed scala van etnische groepen heeft bijgedragen aan de muzikale geschiedenis van Curaçao. De meest invloedrijke muziek en dans kwamen echter uit Afrika:
Deze stijl wordt ook wel de “Curaçao Blues” genoemd. Het werd vroeger door de Curaçaose slaven gebruikt om verdriet en frustraties te uiten over het harde leven. De basisinstrumenten bestonden uit de tambu (drum), kachu (hoorn van een koe), agan (stukje ijzer of ploegschaar) en de chapi (schoffel). Klappen, meestal door de vrouwen van het eiland, werd ook gebruikt om de muziek te begeleiden.
De traditionele ritmes van het oogstfeest op Curaçao. Oorspronkelijk was het een feestelijke optocht door de velden. De seú wordt gekenmerkt door sierlijke danspasjes, genaamd “wapa”. Hierbij worden de bewegingen nagedaan van het planten en oogsten. Aan het begin van de 20ste eeuw zorgden het openen van de olieraffinaderij en de afname in de landbouw, voor het einde van de traditionele seú. Vandaag de dag wordt de dans alleen in de jaarlijkse folkloreparade uitgevoerd in Willemstad op Tweede Paasdag. Hier doen jaarlijks meer dan 2.000 inwoners van alle leeftijden aan mee.
Tumba is één van de meest belangrijke vormen van de Curaçaose muziek. Hoewel de naam van een 17e eeuwse Spaanse dans komt, is de stijl eigenlijk uit Afrika. Terwijl het ritme zich ontwikkelde – onder invloed van de merengue en andere Afro-Caribische beats – werd de tumba de meest populaire dansmuziek van Curaçao. De tumba van tegenwoordig is het meest bekend door zijn rol in de officiële Carnavalsoptochten.
Deze liederen stimuleerden een constant werktempo tijdens het graven, roeien en andere werkzaamheden. Arbeidsliederen werden in semi-Papiamentu (Seshi) of in Guene (Afro-Portugese dialecten van de Afrikaanse westkust) gezongen. Meer dan 1.500 van deze liederen zijn nog steeds bekend.